Afbraak
Tijdens zwaar stormweer beuken onstuimige golven tegen de steile schorranden en wordt het zand in de geulen flink omgewoeld door de krachtige getijstromen. De volgende dag blijkt dat geulen zich hebben verlegd en dat een wild patroon van golfribbels in het zand is geëtst. Steile schorwanden en zandplaten zijn deels weggeslagen of zelfs helemaal verdwenen. Stromen die een paar dagen tevoren nog doorwaadbaar waren, zijn meters diepe putten of juist nieuwe zandplaten geworden.

Opbouw
Het losgewoelde zand en slib wordt door het water meegenomen, om elders in het gebied te bezinken. Op rustige plekjes wordt volop materiaal afgezet, met name in binnenbochten van geulen en in doodlopende geultjes diep het schor in. De in het water zwevende zanddeeltjes zijn vele malen zwaarder en groter dan de kleideeltjes. De zanddeeltjes zullen dus veel eerder naar de bodem zinken dan kleideeltjes. Daarom vind je aan de rand van de geulen vooral zand, en meer naar het midden van begroeide platen de allerfijnste klei.

Schor, oeverwal en kom
Een zandplaat kan geleidelijk veranderen in een schor, met het daarbij horende reliëf van oeverwallen en kommen. De oevers van de geulen worden begrensd door hoge, zandige richels: oeverwallen. De oeverwallen omsluiten kleiige, schotelvormige laagtes: kommen. Aanvankelijk stroomt het water uit de geulen met elke vloed over de geulranden. Daarbij bezinkt er telkens wat zand op de oeverwallen. De kleideeltjes bezinken als het water tot stilstand komt in de kommen. Wanneer de bodem tijdens laagwater voldoende lang droogvalt, kunnen de eerste planten zich vestigen. Daarna versnelt het opslibben aanzienlijk: tussen de planten wordt het opkomende water afgeremd waardoor meer materiaal kan bezinken. Het schor wordt zo steeds hoger, zodat zich ook andere planten kunnen vestigen.

Zandplaten en megaribbels
In het mondingsgebied van de grote geulen IJskelder, Hondegat en in veel mindere mate Speelmansgat liggen uitgestrekte zandplaten die drempels vormen. Opvallend op die drempels zijn de megaribbels, door de sterke stroming ontstane golfribbels in het zand van ongeveer een meter hoog en enkele meters breed. Het meest imposante ribbellandschap vinden we noordoostelijk van de Radartoren. De kleinere golfribbels op andere plekken in het gebied zijn ook het resultaat van het spel van stroom en wind.

Veen
Op enkele plaatsen duiken van onder het zand van het strand langs de Westerschelde veenbanken op. Deze veenbanken, die ontstaan zijn in vroegere tijden toen Zeeland nog dichtbegroeid was, komen aan de oppervlakte als bovenliggende lagen zijn weggespoeld. Bij laagwater rijzen deze veenbanken als steile zwarte rotskliffen boven het woelige water uit. Onder een groot deel van Saeftinghe vinden we veenlagen, plaatselijk vele meters dik. Maar alleen bij het strand komen ze aan het daglicht. In het veen is de geschiedenis van vele duizenden jaren af te lezen, aan de hand van zaden, wortels en zelfs hele boomstammen.

Dekzand
Veel ouder dan het veen is een zandlaag die bij extreme laagwaters in de monding van de geul de IJskelder onder het veen vandaan naar boven komt. Dit zand, dat dekzand heet, is het restant van een oude duinenrij die dateert van de laatste IJstijd (tot 10.000 jaar geleden). Hij loopt dwars onder het gebied door en komt o.a. bij Hulst aan de oppervlakte.